בס''ד

Tefila – gebed

Wat is gebed?

Uit de Bijbel blijkt dat de God van Israël een relatie wil met de mens die Hij gemaakt heeft. Wij moeten daarin een keuze maken. Willen we Hem negeren of Hem in ons leven toelaten? Een relatie hebben en onderhouden, betekent dat je keuzes moet maken. Een relatie moet je voeden en ontwikkelen.
Er is iets om die relatie te voeden, te onderhouden, namelijk gebed. In het Hebreeuws wordt dat tefila תפילה genoemd. Dit woord komt van het werkwoord lehitpalel להתפלל  en dat werkwoord is weer gelinkt aan het woord pileel פלל , wat rechter betekent. Het werkwoord lehitpalel is de ‘wederkerende vorm’ van het werkwoord voor richten, oordelen. Met andere woorden: bidden, lehitpalel, kan je dus letterlijk vertalen als ‘kritisch naar jezelf kijken’. Dat is wat bidden in wezen is.
Vanuit het Hebreeuws leren we, dat als we bidden, we onszelf beoordelen en aan God vragen om in onze noden te voorzien. Je moet je eigen intentie, je motivatie beoordelen, waarom je iets vraagt.

Gebed is dus de relatie uitbouwen en dat is uniek voor de mens, ten opzichte van andere levende wezens. Dieren kunnen geen relatie uitbouwen door middel van gebed zoals de mens dat kan. Aangezien dit zo kenmerkend is voor de mens, gaan we kort kijken of we dit uit het Hebreeuws kunnen afleiden. God schiep de wereld namelijk door te spreken en uit de Bijbel kunnen we leren dat God in het Hebreeuws sprak. Het Hebreeuws wordt dan ook wel het DNA van de schepping genoemd. Uit de Hebreeuwse letters kunnen we afleiden wat een woord in wezen betekent. Net zoals we uit de chemische formule H2O (water) kunnen leren dat water in wezen bestaat uit 2 waterstofatomen en 1 zuurstofatoom.

Laten we eens kijken wat het Hebreeuwse woord voor mens אדם (adam) voor diepere laag in zich heeft.

אדם (adam) uitgespeld is alef אלפ , dalet דלת  en mem מם , zoals te zien in het schema hieronder.

Die overgebleven letters van adam vormen het woord mitpalel --> (ik) bid. Kan deze taal door een mens bedacht zijn?

Voorwaarden voor gebed

Uit de Bijbel kunnen we leren wat onze levenshouding moet zijn om überhaupt te kunnen bidden naar Gods wil. We kunnen daar namelijk wat over leren in de volgende verzen:

Spr. 28:9: ‘’Van hem die zijn oor afkeert van het luisteren naar de wet, is zelfs zijn gebed een gruwel.’’

1 Joh. 3: 21-22: ‘’Geliefden! Als ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid om tot God te gaan; en wat wij ook maar bidden, ontvangen wij van Hem, omdat wij Zijn geboden in acht nemen en doen wat Hem welgevallig is.’’

1 Joh. 5: 14-15: ‘’En dit is de vrijmoedigheid die wij hebben in het toegaan tot God, dat Hij ons verhoort, telkens als wij iets bidden naar Zijn wil. En als wij weten dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, dan weten wij dat wij het gevraagde, dat wij van Hem hebben gebeden, ontvangen.’’

Jak. 4:3: ‘’U bidt wel, maar u ontvangt niet, omdat u verkeerd bidt, met het doel het in uw hartstochten door te brengen.’’

Bidden wordt dus in verband gebracht met het in acht nemen van Gods geboden, met Zijn Thora. We moeten doen wat hem welgevallig is en niet naar onze hartstochten leven. Onze hartsgerichtheid moet juist zijn, oprecht. Die gerichtheid des harten wordt in het Hebreeuws Kavana genoemd en is een belangrijke basishouding in gebed. Weet voor wie je staat in gebed. Voor de Koning der Koningen, de Heilige, gezegend is Hij.

We moeten tijdens het bidden onszelf beoordelen (lehitpalel) om te zien of onze motieven goed zijn. We mogen namelijk niet bidden vanuit verkeerde motieven. Dat leert Yeshua ons in Mat. 6:5: ‘’En wanneer u bidt, zult u niet zijn als de huichelaars; want die zijn er zeer op gesteld om in de synagogen en op de hoeken van de straten te staan bidden om door de mensen gezien te worden. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben.’’

Yeshua leert ons in het Onze Vader dat we tot de Vader moeten bidden en in Joh. 16: 23-27 leren we dat we dat in Zijn Naam moeten doen. Vers 23: ‘’Alles wat u de Vader zult bidden in Mijn Naam, zal Hij u geven.’’

In Deut. 4:39 leren we ‘’Daarom moet u heden weten en ter harte nemen dat de HEERE God is, boven in de hemel en beneden op de aarde, niemand anders!’’

Bidden wordt ook wel een dienst van het hart genoemd. We moeten dus niet gedachteloos, mechanisch bidden. We moeten waken voor een sleur. We mogen erop toezien dat we tot God bidden met toewijding en gerichtheid des harten (kavana).

Bijbels bidden

Maar nu we weten wannéér we kunnen bidden, moeten we ons afvragen wat een Bijbelse wijze van bidden is.
We lezen grofweg over twee soorten bidden, namelijk stil, persoonlijk gebed en het bidden met een gemeenschap. Het stille gebed zien we al bij Hanna in 1 Sam. 1: 9-10, 12-13: ‘’Toen stond Hanna op, nadat men in Silo gegeten en gedronken had. Nu zat Eli, de priester, op een stoel bij een deurpost van de tempel van de HEERE. Bitter van gemoed bad zij tot de HEERE en zij huilde erg.

En het gebeurde, toen zij lang bleef bidden voor het aangezicht van de HEERE, dat Eli op haar mond lette. Want Hanna sprak in haar hart; alleen haar lippen bewogen, maar haar stem werd niet gehoord. Daarom hield Eli haar voor dronken.’’

Ook in het Brit Chadasha (NT) zien we dat iemand bij zichzelf bidt, dus in stilte. Luk. 18: 10-11: ‘’Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden. De één was een Farizeeër en de ander een tollenaar. De Farizeeër stond daar en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als deze tollenaar.’’

We zien dus dat mensen die persoonlijk bidden, dus niet in een groep, dat in stilte doen.

We zien echter ook dat groepen mensen bidden, namelijk in de volgende verzen.

Neh. 8:7: ‘’En Ezra loofde de HEERE, de grote God, en heel het volk antwoordde, onder het opheffen van hun handen: Amen, amen! Zij knielden en bogen zich neer voor de HEERE met het gezicht ter aarde.’’

1 Tim. 2:8: ‘’Ik wil dan dat de mannen op alle plaatsen bidden met opheffing van heilige handen, zonder toorn en meningsverschil.’’

Dus we leren dat we mogen bidden met het opheffen van de handen en dat knielen en buigen ook passend is in gebed. Daarnaast moeten we als gelovigen die samen bidden geen toorn en meningsverschil hebben.

Wat ook een Bijbelse bid-wijze is, is het bidden in de richting van Jeruzalem, zoals we kunnen lezen in 1 Kon. 8:44: ‘’Wanneer Uw volk uittrekt ten strijde tegen zijn vijand, op de weg waarheen U hen zendt, en zij bidden tot de HEERE, in de richting van deze stad, die U verkozen hebt, en van het huis dat ik voor Uw Naam heb gebouwd…’’

We lezen dat Daniël dit ook deed, toen hij in ballingschap was, namelijk in Dan. 6:11, 14: ‘’Toen Daniël te weten kwam dat dit bevelschrift ondertekend was, ging hij zijn huis binnen. Nu had hij in zijn bovenvertrek open vensters in de richting van Jeruzalem. Op drie tijdstippen per dag ging hij op zijn knieën, bad hij en dankte hij voor het aangezicht van zijn God, precies zoals hij voordien had gedaan.

Toen antwoordden en zeiden zij in de tegenwoordigheid van de koning: Daniël, een van de ballingen uit Juda, heeft op u, o koning, en op het verbod dat u ondertekend hebt, geen acht geslagen, maar op drie tijdstippen per dag doet hij zijn gebed.’’

Wat kunnen we nog meer leren uit deze geschiedenis van Daniël? Dat er toen al 3 gebedstijden per dag vastgesteld waren en dat Daniël dit in acht nam. Het is dus een Bijbelse manier van bidden om in de richting van Jeruzalem te bidden en dat minimaal 3x per dag.

Volgens de Joodse traditie zijn er al gebeden vastgesteld toen men terugkeerde uit de Babylonische ballingschap, ten tijde van Ezra en Nehemia. Toen was er een grote groep leiders (De Mannen van de Grote Vergadering, Onder hen waren Haggai, Zacharia en Maleachi en Nechemia) die het zogeheten achttien-gebed hebben vastgesteld. We komen straks terug op dit gebed.
Dit gebeurde toen men terugkwam uit Babylon naar het land Israël, dat was zo rond 516 v. Chr. (dus een half millennium, 5 eeuwen, voor de gewone jaartelling!).

Wat ook opmerkelijk is, is dat in Babylon ‘de synagoge’ is ontstaan, de leerhuizen. Dat kwam omdat men de gedachte aan de tempeldienst graag mee wilde nemen nu men naar het buitenland was gevoerd. In de synagoge werd de praktijk van de tempel ‘nagebootst’. Zo werd er bijvoorbeeld op de tijden van de dagelijkse offers gebeden en zien we andere gebruiken uit de tempeldienst terugkeren in de synagogedienst. Ook werd de Tora- en de profeten-lezing als synagogetraditie ontwikkeld.

Yeshua’s tijd

Dat onze Leraar Yeshua dit geen verkeerde traditie vond, blijkt uit Luk. 4:16, waar we lezen ‘’En Hij (Yeshua) kwam in Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging naar Zijn gewoonte op de dag van de sabbat naar de synagoge, en Hij stond op om te lezen[1].’’

Yeshua ging dus naar de synagoge en het is interessant om te weten hoe een synagoge-dienst er in Zijn tijd uit zag. Kunnen we erachter komen hoe die eruit zag? Niet precies, maar we kunnen wel uit de Mishna leren hoe het Jodendom in de tijd van Yeshua functioneerde. De Mishna is eigenlijk de mondelinge overlevering die vanaf de tijd van Ezra en Nehemia doorgegeven werd. Volgens het Jodendom werd dit ook via de profeten doorgegeven en vervolgens via de zogeheten ‘zoegot’. Zoegot is Hebreeuws voor ‘paren’ en verwijst naar de geleerden die paarsgewijs onderwezen. Een bekend voorbeeld is Hillel en Sjammai, zij waren actief vanaf 37 v. Chr. De Mishna werd dus mondeling doorgegeven, maar is na de verwoesting van de 2e tempel opgeschreven omdat men toen de verstrooiing weer in ging en bang was dat deze kennis verloren ging. De Talmoed bevat de Mishna met commentaar (de Gemarra) en in de Talmoed wordt gesproken over de Romeinse bezetting van het land Israël, terwijl we daar niet over lezen in de Mishna, maar juist wel over de tempelgebruiken en -tradities. Dat kan erop wijzen dat de Mishna-tekst in de tempeltijd reeds inhoudelijk bestond.
In Mishna vinden we besprekingen tussen deze zoegot-mannen en dat toont aan dat de inhoud van de Mishna al uit die tijd stamt. Dat was dus vóór Yeshua’s tijd. In Yeshua’s tijd was het dus niet ongewoon dat deze mondelinge leer werd bediscussieerd.

In Brachot 3:5 lezen we bijvoorbeeld: ‘’Als een man staat om het gebed (hatefilla) te zeggen, en hij…’’.

Wat valt hier op? Iemand staat om het gebed te zeggen. ‘Staan’ is in het Hebreeuws עוֹמֵד omed en daar is het woord ‘amida’ van afgeleid, het ‘staande-gebed’. Het ‘staande-gebed’ is een andere naam voor het achttien-gebed en wordt ook wel ‘het gebed’ genoemd, omdat dit het centrale gebed is in de Joodse eredienst.

We hadden reeds de tekst uit Mat. 6:5 gezien: ‘’En wanneer u bidt, zult u niet zijn als de huichelaars; want die zijn er zeer op gesteld om in de synagogen en op de hoeken van de straten te staan bidden om door de mensen gezien te worden. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben.’’

Hier lezen we dat er wordt gesproken over mensen die staan te bidden. Het gaat hier niet om het staand bidden wat verkeerd is, maar om het bidden om door de mensen gezien te worden. Dat is bidden met verkeerde motieven.

Het staan bidden is, zoals gezegd, hoogstwaarschijnlijk een verwijzing naar het ‘amida’, het staande gebed. Het staand bidden is gebaseerd op Ez. 1:7, waar staat: ‘’Hun voeten waren rechte voeten (רֶגֶל יְשָׁרָה) (règel jesjara) en hun voetzolen waren als de voetzolen van een kalf, glinsterend als de schittering van gepolijst koper.’’
De vier levende wezens staan dus op rechte benen en dit wordt door het Jodendom veelal geïnterpreteerd als ‘rechte benen’.
Ook Yeshua keurt het staande gebed niet af, kijk maar naar Mark. 11:25: ‘’En wanneer u staat te bidden, vergeef als u tegen iemand iets hebt, opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, u uw overtredingen vergeeft.’’

Nu zou iemand hiertegen in kunnen brengen dat er in het NT veelal over Joodse gelovigen wordt gesproken en dat wij, als niet-Joodse gelovigen, dit niet hoeven te doen. Het is echter waarschijnlijk dat de gelovigen uit de volkeren hier wel aan meededen, want Paulus schrijft aan de Korinthiërs in 1 Kor. 11:1: ‘’Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Messias ben.’’

Ook in Hand. 15:19-21 zien we dat van de gelovigen uit de volkeren wordt verwacht dat zij meedoen met wat er in de synagoge gebeurde. Daar werd gebeden!

Gebedstijden

In Brachot 4:1 lezen we: ‘’De ochtend-Tefilla (Shacharit) is tot de middag. Rabbi Judah zegt: tot het vierde uur. De middag-Tefilla (Mincha) tot de avond. Rabbi Judah zegt: tot halverwege de middag. Het avondgebed heeft geen vaste tijd. De tijd voor de extra gebeden (musaf) is de hele dag. Rabbi Judah zegt: tot het zevende uur.’’

Hier zien we dat er bediscussieerd wordt tot hoe laat de gebeden gezegd mogen worden. Is het ochtendgebed bijvoorbeeld tot het 6e of 4e uur. De vraag is niet of er een tijd voor ochtendgebed vastgesteld moet worden. Nee, in deze discussie wordt er al vanuit gegaan dat men de vast gebedstijden in acht neemt. Nogmaals, dat hebben we al gezien ten tijde van Daniël (zo’n 500 v. Chr.), maar ook hier in de Mishna.

Wat wordt er met die gebedstijden gebeden? Dat is het achttiengebed, dat ook al in de Mishna besproken werd, in Brachot 4:3: ‘’Rabban Gamaliel zegt: elke dag moet iedere man de achttien [zegeningen] bidden. Rabbi Joshua zegt: een samenvatting van de achttien. Rabbi Akiva zegt: als hij het vloeiend weet, bidt hij de achttien, en zo niet, een samenvatting van de achttien.’’

Goed. Die rabban Gamliël leefde vlak na de val van Jeruzalem in 70 n. Chr.

Wat wij hiermee willen zeggen is dat niet onbijbels is om staande het gebed te bidden op 3 tijden per dag. Laten we eens kijken hoe dat in Yeshua’s tijd eraan toe ging.

Luk. 1:10: ‘’En heel de menigte van het volk was buiten aan het bidden op het uur van het reukoffer.’’

Wanneer werd dat reukoffer gebracht? Ex. 30:7-8: ‘’En Aäron moet daarop geurig reukwerk in rook laten opgaan. Elke morgen als hij de lampen in orde gebracht heeft, moet hij het in rook laten opgaan. Ook als Aäron de lampen tegen het vallen van de avond zal aansteken, moet hij het in rook laten opgaan. Het moet een voortdurend reukwerk zijn voor het aangezicht van de HEERE, al uw generaties door.’’

Hier zien we dat er elke ochtend en middag een reukoffer werd gebracht en in Luk. 1 lezen we dat het volk aan het bidden was ten tijde van dat ochtend-reukoffer. Hier zien we dat men in de tijd van Yeshua bad ten tijde van het offer.

Ook Openbaring 5:8 maakt een verbinding tussen gebed en het reukoffer; En toen Het (Lam) de boekrol genomen had, wierpen de vier dieren en de vierentwintig ouderlingen zich vóór het Lam neer. Zij hadden elk een citer en gouden schalen vol reukwerk. Dit zijn de gebeden van de heiligen.’’

Zie hierbij ook Ps. 141:2: ‘’Laat mijn gebed als reukwerk voor Uw aangezicht staan, laat mijn opgeheven handen als het avondoffer zijn.’’

Dat is niet de enige aanwijzing. We gaan kijken naar het boek Handelingen en wil in hoofdstuk 10:9: ‘’En de volgende dag, terwijl zij op reis waren en de stad naderden, klom Petrus op het dak om te bidden, ongeveer op het zesde uur…’’

Iets dergelijks vinden we ook in Hand. 3:1: ‘’Petrus nu en Johannes gingen samen naar de tempel tijdens het uur van het gebed, het negende uur.’’

Weer Petrus. En nu met Johannes. Petrus verbindt offer met gebed en wat hij en Johannes doen heeft wel autoriteit, want zij worden o.a. de steunpilaren van de gemeente van Yeshua genoemd[2].

Dus op het negende uur gingen de volgelingen van Yeshua naar de tempel en daar vond gebed plaats. Was er ook een offer op dat moment?

Jazeker, het brandoffer; Num. 28: 3-4: ‘’U moet tegen hen zeggen: Dit is het vuuroffer dat u de HEERE moet aanbieden: elke dag twee lammeren van een jaar oud, zonder enig gebrek, als een voortdurend brandoffer. Het ene lam moet u 's morgens bereiden, het andere lam moet u tegen het vallen van de avond bereiden...’’

Het is opmerkelijk dat er in vers 2 het volgende staat: ‘’U moet zorg dragen voor Mijn offergave – Mijn voedsel voor Mijn vuuroffers, voor Mij een aangename geur – door Mij die op de ervoor vastgestelde tijd aan te bieden.’’

De vastgestelde tijd, daar staat in het Hebreeuws het woordje מוֹעֵד mo’ed, wat we ook kennen van de mo’adim, de vastgestelde feesttijden van de Heere (Lev. 23).

Maar goed, in Handelingen lezen we over gebed op het 6e en op het 9e uur. Hoe moeten we dat duiden? Zijn dat twee verschillende soorten of wordt er naar hetzelfde verwezen? Hier wordt gesproken over het mincha-gebed, het middaggebed. De tijd voor dit gebed is vanaf het 9,5e uur tot 1,25 uur voor nacht. Dat is de korte, kleine mincha-tijd. De lange, of grote mincha-tijd is vanaf het 6,5e uur van de dag tot 1,25 uur voor nacht.

Vaak zeggen we dat het 9e uur zo rond 15u is. Maar om specifieker te zijn, moeten we eerst eens kort kijken hoe een Bijbelse dagindeling eruit ziet. Yeshua zegt namelijk in Joh. 11:9 het volgende: ‘’Yeshua antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in de dag?’’

Dat klinkt vreemd, nietwaar? Hij bedoelt met dag dus niet een etmaal, want die kent 24 uur, maar hij bedoelt het gedeelte van een dag waarin het licht is, wat wij dus ook ‘over’dag noemen. In de zomer gaat de zon soms om 6 uur al op en om 10 uur onder. Dan gaan er dus 16 uren in een dag. In Israël is dat verschil tussen zomer en winter minder groot dan in Nederland, maar ook door zijn er verschillen in hoe lang het licht is. Hieruit blijkt dus wel dat Yeshua het over een andere dagindeling heeft, dan wij hier in Nederland.

Een uur duurde in Bijbelse tijd niet per sé 60 minuten, zoals dat bij ons per definitie wel het geval is. Oke laten we eens kijken hoe dat eruit ziet.

Een Bijbelse dag wordt dus in 12 delen opgedeeld; een uur duurt dan in de zomer langer dan in de winter. Daarom spreken we nu van seizoensuren:

Laten we een voorbeeld nemen; 24 februari.

De zon gaat die dag op om 7:37u en onder om 18:11u. Dat is dus 10 uur en 34 minuten daglicht.

Als we dit zouden vertalen naar seizoenuren, dan moeten we die 10 uur en 34 minuten verdelen in 12 gelijke delen. Zoals op dit plaatje.

Een seizoensuur bestaat dan uit 52,5 minuut.

Als we dan willen weten vanaf hoe laat het avondoffer (andere naam is middagoffer) gebracht werd en dus nu het middaggebed gebeden kan worden, dan kijken we hoe dit altijd al gedaan werd. Dus in de Joodse geschriften. Daar staat dat het middaggebed gebeden mag worden in het laatste kwart van de dag. Dat is: vanaf 9,5 uur op de dag. Dan is er dus nog 2,5 seizoensuur om te bidden. Weet u nog? Die korte mincha-tijd?

Oke dus we kunnen de gebeurtenis op het 9e uur in Hand. 3 wel verklaren, maar in Hand. 10 wordt gesproken over gebed op het 6e uur. Dat is waarschijnlijk die lange mincha-tijd. Er valt ergens te lezen dat vanaf het 6,5e uur het tweede brandofferlam naar buiten werd gebracht en tegen het middaguur (is vanaf 6e uur) aan het altaar vastgebonden.

Het individuele middaggebed duurt van het zesde uur (middag) tot ongeveer het elfde uur (17.00 uur), dat is de tijdsduur vanaf het moment waarop het tweede lam bij het altaar wordt vastgebonden tot het einde van de middagdienst.

Nu we weten dat dit de norm was in Yeshua’s tijd en dat Hij onberispelijk[3] wandelde en niemand iets tegen Hem had in te brengen[4], kunnen we dan niet concluderen dat onze Redder en Leermeester de gebedstijden van de offerdienst aanhield? Hij ging volgens Zijn gewoonte naar de Synagoge en deed daar mee met de Tora- en Haftara-lezing, zou Hij dan ook niet met de rest mee gedaan hebben? Het lijkt mij wel, anders zouden Zijn volgelingen die steunpilaren van Zijn gemeente worden genoemd, dat toch niet doen?

We lezen zelfs in Hand. 2:42 over de nieuw-gelovigen onder de apostelen ‘’En zij volhardden in de gebeden.’’

Hier staat niet ‘in gebed’ of ‘in gebeden’, maar in ‘dé gebeden’. Dat lidwoordje ‘de’ is hier veelzeggend. Zouden dat de vastgestelde gebeden zijn?

Gezag

In Romeinen 9:4 schrijft Paulus over Israël het volgende: ''Zij zijn immers Israëlieten; voor hen geldt de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften.''

Het Nederlandse woordje 'eredienst' is hier een vertaling van het Griekse woord latreia (λατρεία), en daarmee wordt onder andere de tempeldienst bedoeld.

Uit deze woorden van Rav Shaul worden we eraan herinnerd dat God de tempeldienst aan Zijn volk Israël gaf. De tempelaanbidding, inclusief de offeranden en gebeden, is Gods voorgeschreven manier van dienstbetoon. Het is de manier waarop God aanbeden wil worden. Yeshua spreekt in Joh. 2:16 ook heel lovend over de tempel: ''Neem deze dingen van hier weg; maak niet het huis Mijns Vaders tot een huis van koophandel.''

Yeshua onze Redder noemt de tempel het huis van Zijn Vader.

In Mat. 21:23 lezen we: ''En Hij zeide tot hen: Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt.''

Uit Zijn uitspraak leren we dat er bepaalde zaken mis zijn gegaan in Zijn tijd, waar Hij dus tegenin ging. Maar het onderliggende principe is dat de tempel hier Gods huis, het huis van gebed, genoemd wordt! Zou dat erop kunnen wijzen dat de offers vergezeld gingen met gebeden?

Vaste gebeden

Sommige mensen vinden vaste gebeden een teken van niet-geestelijk geloof. Zij denken dat alleen vrije formuleringen een teken zijn van een goed geestelijk leven. Wat zij echter vergeten is dat God echt niet tegen vastgelegde gebeden is. Yeshua leert ons immers Zelf een vastgelegd gebed, namelijk het Onze Vader. Nee, waar het veeleer om draait is de gerichtheid van het hart. Zowel een vrij als vastgelegd gebed kan afgeraffeld worden. We moeten erop gericht zijn om te bidden met kavana. Vastgelegd en vrij gebed sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. Denk aan beide voorbeelden die in de Schrift voorkomen. We moeten echter weten wanneer we welke gebedsvorm toepassen. Als we in een samenkomst door elkaar heen een vrij gebed uitspreken en als mensen nog mooiere woorden willen gebruiken dan de ander, dan kan dat leiden tot wanorde, terwijl Paulus juist oproept dat de samenkomsten ordelijk moeten verlopen; 1 Kor. 14:33: ‘’Want God is geen God van wanorde, maar van vrede, zoals in alle gemeenten van de heiligen.’’

Een prima handvat om de samenkomst ordelijk te laten verlopen is het gebruik van de vastgelegde gebeden. De vastgelegde gebeden putten ook grotendeels uit Schriftwoorden. Het is dus heel mooi wat er gebeden wordt. Van de 150 psalmen schijnen er 26 compleet in de gebedsteksten van de sidoer opgenomen te zijn en daarnaast nog vele losse Bijbelverzen.

Tot slot

Als bovenstaande argumenten nog niet overtuigend genoeg waren, dan is er tot slot ook nog een geestelijke zaak die ons ertoe kan aansporen de Bijbelse gebedstijden te overwegen.
We hebben namelijk gezien dat er op de tijd van de (brand)offers werd gebeden. Een brandoffer werd in zijn totaliteit verbrand, het moest geheel in rook opgaan. In Rom. 12:1 lezen we: ‘’Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke godsdienst.’’

We worden ertoe opgeroepen om ons leven als een brandoffer te offeren. Ons hele leven, alles mag in Zijn dienst staan.

In 2 Kor. 6:16 lezen we: ‘’Of welk verband is er tussen de tempel van God en de afgoden? Want u bent de tempel van de levende God, zoals God gezegd heeft: Ik zal in hun midden wonen en onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn.’’

Als wij als gemeente de tempel van God zijn en ons lichaam aan God wordt gewijd als een offer, dan mogen we ons wel verdiepen in de offertijden. Dan is het toch mooi om mee te gaan in de Bijbelse traditie van het bidden op de tijden waarop God heeft geboden dat er een offer gebracht moest worden?

Let wel, wij zeggen dit niet als gebod, dus we denken niet dat je zondigt als je dit niet toepast. Wij vinden het zelf wel een mooie Bijbelse manier van bidden. Maar zoals we hebben gezien, is het vrije gebed ook een Bijbelse manier van bidden (denk aan Hanna in 1 Sam.1). We denken dat deze gebedsvormen naast elkaar mogen bestaan, dat ze elkaar niet uitsluiten. Er zijn namelijk ook aanwijzingen dat Yeshua vrij gebed toepaste (Luk. 6:12)[5].
Het vrije gebed is je ziel bloot geven aan onze Schepper waarin we al onze blijdschap en verdriet, dankbaarheid en pijn mogen delen met Hem. Vast gebed mag hier dus geen vervanging van worden.

Denk ook aan Ez. 37:26-27 waar we lezen over de toekomst. ‘’Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten. Het zal een eeuwig verbond met hen zijn, Ik zal hun een plaats geven en hen talrijk maken, en Ik zal Mijn heiligdom in hun midden zetten tot in eeuwigheid. Mijn tabernakel zal bij hen zijn, Ik zal een God voor hen zijn en zíj zullen een volk voor Mij zijn.’’

Als Gods heiligdom in de toekomst weer herbouwd wordt, dan zullen de offers ook weer hervat worden. We kunnen nu al oefenen met de dienst door de gebedstijden.

De profeet Hosea had al voorzien dat de tempeldienst gestopt zou worden en dat Israël zich zou moeten bekeren en hij schreef in Hosea 14: 2-3: ‘’Bekeer u, Israël, tot de HEERE, uw God, want u bent gestruikeld door uw ongerechtigheid. Neem deze woorden met u mee, bekeer u tot de HEERE. Zeg tegen Hem: Neem alle ongerechtigheid weg, neem het goede aan. Dan zullen wij de offers (Letterlijk: de jonge stieren) van onze lippen nakomen.’’

Ook de schrijver van de Hebreeënbrief bevestigt dit als hij schrijft in Hebr. 13:15: ‘’Laten wij dan altijd door Hem een lofoffer brengen aan God, namelijk de vrucht van lippen die Zijn Naam belijden.’’

[1] Zie ook Neh. 8: 5-6.

[2] Zie Gal. 2:9, waar Petrus Kéfas wordt genoemd. Dit is dezelfde persoon, zie Joh. 1:43b

[3] 1 Petrus 1:18-19

[4] Mat. 26:59

[5] Ook in bepaalde Joods-orthodoxe stromingen wordt het belang van vrij gebed benadrukt. Daar wordt het hitbodedoet genoemd.