Lezingen:

Torah: Numeri 23:27 – 25:9

Haftarah: Micha 5 & 6

Brit Chadasja: 2 Petrus 2

 

Deze week twee parasjots: Choekat en Balak.

 

Choekat begint met de wet van de rode vaars.

Na deze wet verschuift de tekst naar een verhaal: De Mensen zitten zonder water na de dood van Miriam en klagen bij Mozes en Aäron. Zij wenden zicht tot God en reageren vervolgens in woede naar het volk. God straft hierop Aaron en Mozes.

Weer klaagt het volk en nu wordt het volk aangevallen door giftige slangen. Mozes moet een koperen slang op een staak plaatsen en Iedereen die daarna op kijkt wordt genezen.

Vervolgens zingt het volk een lied over een wonderlijke bron die hun water gaf.

Daarna lezen we over succesvolle veldslagen tegen sichon en og

 

In Parasja Balak verschuift onze blik naar Balak, de koning van Moab. Hij vreest de Israëlieten en samen met Midianitische leiders, probeert hij de Mesopotamische profeet Bileam in te huren om hen te vervloeken.

Bileam overlegt met God, die hem zegt dat hij niet mag gaan.

Wanneer Bileam een ander aanbod krijgt, geeft God hem de instructie om de leiders te vergezellen, maar alleen de woorden in de mond te leggen, die God hem ingeeft.

Bileam gaat, maar wordt onderweg tegengehouden door een engel. Bileam ziet eerst het vreemde gedrag van de ezel en pas later de engel, die door de ezel al veel eerder was gezien. Bileam krijgt opnieuw dezelfde opdracht: Ga met deze mannen mee, maar alleen het woord dat ik tot u spreken zal, mag u spreken. (Numeri 22:35b)

Vervolgens ontmoet Bileam Balak en gaan zij naar een berg die uitkijkt op het kamp van de Israëlieten.

3x bouwen zij een altaar. Telkens spreekt Bileam een zegen uit in plaats van een vloek.

Na zijn vertrek roept Israël zelf een ramp over zich af door overspel en afgoderij te plegen.

24.000 mensen sterven, tot Pinehas in opstand komt tegen één van de boosdoeners.

 

We staan bij het punt in de geschiedenis dat het volk Israël het einde van haar woestijnreis nadert. De mensen die Egypte zijn uitgetrokken zijn gestorven in de woestijn, behalve Jozua, Kaleb en Mozes.

 

De volken van Moab en Midian waren bang voor het volk Israël. Zij hadden de machtige daden van God gezien. Dit volk moest wel beschermd worden door een bovennatuurlijke kracht. Dat is ook de reden dat ze Bileam inhuurden om hen te vervloeken. Immers, een bovennatuurlijke kracht kan alleen met een andere bovennatuurlijke kracht bestreden worden. Het plan mislukt echter, want God zelf beschermt Zijn volk.

 

Het volk geniet de bescherming van HaShem. Zo lazen we in Numeri 22:12 Toen zei God tegen Bileam: U mag niet met hen meegaan, u mag dat volk niet vervloeken, want het is gezegend.

 

We zien het gebeuren! Wat Bileam en Balak ook doen, hij krijgt geen vloek aan Israël over zijn lippen. Louter zegenende woorden. Hij eindigt zelfs met een profetie met wat Israël in latere tijd met de omringende volken zal doen. Bileam is machteloos tegenover de God van Israël en keert naar zijn huis terug. Hier had het verhaal moeten eindigen. God toont zijn glorie en macht. Niemand kan aan Zijn volk komen!

 

Maar, dit was het einde niet! We lazen het al in het vervolg:

 

Numeri 25:1 -3:

Israël verbleef in Sittim, en het volk begon hoererij te bedrijven met de dochters van Moab. 2. Die nodigden het volk uit bij de offers aan hun goden, en het volk at en boog zich voor hun goden neer. 3. Toen Israël zich zo aan Baäl-Peor koppelde, ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël.

Meteen na dit glorieuze verhaal, valt Israël in zware zonde. Dit is de eerste keer dat de Israëlieten de zonde van afgoderij begaan.

 

Nu hoor ik je denken – Ja, maar het gouden kalf dan? De meeste Joodse commentatoren beschouwen de aanbidding van het gouden kalf niet als afgodendienst. Het volk was toen nog op zoek naar een vervanger voor Mozes. Zij zochten een middel, een manier, om goddelijke boodschappen te ontvangen. Zij zochten iets om zicht en grip op HaShem te krijgen. Hier, bij de grens van Moab, gaan zij echter achter een afgod aan. Nog voor dat het volk Kanaän intrekt zien wij hen buigen voor de Kanaänitische god Baäl.

 

Dit was ook de eerste keer dat het volk zonder zichtbare reden zondigde. De andere keren was er tekort aan water of eten, angst voor wat komen ging of teleurstelling. Nu lag de reden in het volk zelf. Er was sprake van genotzucht. Ze gaven zich zomaar over aan de verleiding. Hun afgoderij lag niet zozeer in twijfel of opstand tegen God, maar in het toegeven aan eigen verlangens. Het lijkt haast een nonchalante opsomming van iets dat er bij komt. Eerst seks, dan eten en dan offerdienst.

 

Dat het volk zo snel afvallig werd, was een angstig teken. Het liet zien hoe weinig ze hadden geleerd van de veertig jaar in de woestijn. Deze hele generatie was geboren en opgegroeid in de woestijn. Ze hadden gezien hou hun ouders keer op keer in opstand kwamen en hoe God hen strafte. Deze nieuwe generatie struikelt bij haar eerste test.

 

De zegenende woorden van Bileam lijkt ineens loze praat. We begonnen onze gebeden nog met een deel uit die zegen, Numeri 24:5:

Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen, Israël!

Volgens vele rabbijnen gaat deze tekst over het fatsoenlijke gezinsleven van Israël.

Nog maar zo kort na deze woorden vervalt het volk in afgoderij en overspel.

 

Bedenk wel: Wij kennen het verhaal van Bileam van voor het verval in afgoderij bij Sittim. Het volk wist hier echter niets van. Zij hebben misschien op de bergtoppen iets van de woorden gezien, maar weten verder niet wat er is gebeurd.

 

We kunnen makkelijk over het gedrag van Israël oordelen, maar hoe zit het met ons? Met onze hartsgesteldheid? Wij hebben een Bijbel vol met verhalen, vol met voorbeelden, vol met instructies en bepalingen. Wat doen wij er mee? Zijn voor ons de resultaten van het verleden een garantie voor de toekomst? Wij die geloven in God, geloven wij Hem ook op Zijn Woord? En als wij verleid worden, welke kant gaan wij dan op?

 

Afgodendienst gaat over aanbidding van macht. We zien het steeds weer gebeuren dat het najagen van macht samen gaat met het ongeremd najagen van seksuele begeerte. Ook onze eigen maatschappij is er vol van en ook wij krijgen de verleidingen op ons af. Juist door verleidingen van seks, geld en macht, worden wij zo makkelijk bij God vandaan getrokken. We gaan als mensen makkelijk mee in de leringen van anderen, die ons voorhouden dat het allemaal wel kan. Petrus waarschuwde er tegen in het gedeelte dat we lazen:

 

2 Petrus 2:9-15

  1. dan weet de Heere ook nu de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen, maar de onrechtvaardigen te bewaren tot de dag van het oordeel, om gestraft te worden. 10. In het bijzonder echter hen die in onreine begeerte het vlees achternalopen en het gezag verachten; die roekeloos zijn, eigenzinnig en er niet voor terugschrikken om al wat eer toekomt, te lasteren, 11. terwijl de engelen, die in sterkte en kracht hun meerdere zijn, geen aanklacht wegens lasterlijk oordeel tegen hen indienen bij de Heere. 12. Maar deze mensen lasteren wat zij niet kennen, als redeloze dieren, geboren met een natuur om gevangen te worden en te gronde te gaan. Zij zullen in hun verdorvenheid ten verderve gaan, 13. en zij die een zwelgpartij overdag als een genot beschouwen, zullen het loon van de ongerechtigheid ontvangen; schandvlekken en smetten zijn het, die zwelgen in hun bedriegerijen, als zij met u de maaltijd gebruiken. 14. Hun ogen zijn vol overspel en zondigen onophoudelijk; zij verlokken onstandvastige mensen en hebben hun hart geoefend in hebzucht; kinderen van de vervloeking zijn het. 15. Zij hebben de rechte weg verlaten en zijn verdwaald en volgen de weg van Bileam, de zoon van Beor, die het loon van de ongerechtigheid liefhad.

 

Daarom is het zo belangrijk dat wij onze zonen elke keer weer zegenen, dat God hen mag maken als Efraïm en Manasse. En hetzelfde wensen wij natuurlijk onze dochters toe. Efraïm en Manasse groeiden op aan een hof in een omgeving dat vol stond van afgodendienst, macht en seks. En in die omgeving gaven zij niet toe, maar leefden zij met God.

 

Maar hoe zit het nu met Bileam? Petrus zegt immer in vers 15: Zij hebben de rechte weg verlaten en zijn verdwaald en volgen de weg van Bileam, de zoon van Beor, die het loon van de ongerechtigheid liefhad.

We lazen dat hij het volk zegende en niet anders kon doen dan Gods woorden spreken. Toch zegt Petrus dat Bileam het loon van ongerechtigheid liefhad? Soms zijn dingen anders dan ze lijken te zijn. Bileam sprak wel woorden van zegen over Israël, maar zijn hart was niet veranderd.

 

Dat is ook de reden waarom de engel hem onderweg tegemoetkomt. Blijkbaar zag God dat Bileam Israël nog steeds kwaad wilde doen. Met die overweging in zijn hart ging  hij op weg om te spreken. Hij dacht zich er vast wel uit te kunnen redden. Door eerst de ezel tot hem te laten spreken laat God zien dat Hij alle monden kan besturen. Dan ziet ook Bileam de engel die de ezel al eerder zag. Die engel drukt hem nogmaals op het hart: Ga met deze mannen mee, maar alleen het woord dat ik tot u spreken zal, mag u spreken. (Numeri 22:35). Bileam kon niet anders dan God gehoorzamen. Toch veranderde zijn hart niet. Bij zijn vertrek doet hij alsnog een poging Gods volk kwaad te doen. De zonde bij Sittim stond niet op zichzelf. Wanneer wij over een paar weken hoofdstuk 31 lezen, zien we dat Bileam hier zijn hand heeft gehad. Zo staat er in Numeri 31:16

Zie, zíj waren door de raad van Bileam voor de Israëlieten de aanleiding tot trouwbreuk tegen de HEERE, in het geval van Peor, waardoor de plaag kwam onder de gemeenschap van de HEERE.

 

Hoe kon het dat God zijn volk tegen Balak en Bileam beschermde, maar het toeliet dat het volk zwaar zondigde, door toe te geven aan de listen van Bileam, Moab en Midian?

 

Hiervoor is het belangrijk om naar het verschil in situatie te kijken:

 

In het geval van Bileam en Balak kwam het gevaar van buitenaf. Het volk leefde met God en onder zijn bovennatuurlijke bescherming. Hierdoor kon niemand aan Zijn volk komen. Zolang je met God leeft hoef je niet bang te zijn voor de tegenstander. God beschermt je zelf tegen de machten van buitenaf. Het volk was gezegend en niemand was in staat het te vervloeken.

 

Wanneer het volk vervalt in afgoderij en overspel, volgt zij haar eigen begeerten. Haar hart is niet langer op God gericht, maar op haar eigen verlangens: Wat wil ik? Waar voel ik me goed bij? God houdt ons niet tegen als wij bij Hem vandaan lopen! Hij wil ons hart! Hij wil dat wij uit onszelf op Hem gericht zijn. Wanneer  hij ons bestuurt, zoals Hij Bileam bestuurde, wil dat niet zeggen dat ons hart dan wel om hem gericht is. Immers, ook Bileam bleef met zijn hart op het kwade gericht.

 

Dat zien we ook als God komt met zijn oordeel. Nog steeds vraagt Hij van ons, ons hart. We zien dat God komt met zijn straf op de afgoderij bij Sittim. Het volk zondigt echter door en ook Gods straf gaat door. Pas wanneer Pinehas komt met een daad van bekering en de Israëlische man en Midianitische vrouw dood die in het openbaar met elkaar naar bed gaan, stopt God de plaag.

 

Ook als God in Deuteronomium komt met zijn oordeel, is hij nog steeds uit op ons hart en op de bekering van Israël. Zo lezen we in Deuteronomium 30:1-3:

  1. Het zal gebeuren, wanneer al deze dingen, de zegen en de vervloeking die ik u voorgehouden heb, over u komen, dat u het weer ter harte zult nemen onder alle volken waarheen de HEERE, uw God, u verdreven heeft.
  2. En u zult zich bekeren tot de HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzaam zijn, u en uw kinderen, met heel uw hart en met heel uw ziel, overeenkomstig alles wat ik u heden gebied.
  3. Dan zal de HEERE, uw God, een omkeer brengen in uw gevangenschap en Zich over u ontfermen. Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken waarheen de HEERE, uw God, u verspreid had.

 

Daarom roepen de profeten, Jesjoea en de apostelen ons ook steeds op: “Bekeer u”(o.a. Jesaja 31:6, Jeremia 4:1, Ezechiël 14:6,  Matt. 4:17, Hand 2:38, Hand 8:22)

 

God vraagt niet van ons dat wij klakkeloos zijn leefregels navolgen. Hij wil allereerst ons hart.

 

2 Petrus 2 sluit af met de woorden:

2 Petrus 2:22 Maar hun is overkomen wat een waar spreekwoord zegt: De hond is teruggekeerd naar zijn eigen uitbraaksel en de gewassen zeug naar het rondwentelen in de modder.

 

Dit is een spreekwoord dat bekend is bij de lezers, vergelijkbaar met de Joodse uitdrukking: Een Mikwe binnengaan terwijl je het lijk nog aanraakt. Hoewel onderdompeling ceremoniële zuiverheid kan bieden, heeft het geen effect als men blijft vasthouden aan de bron van verontreiniging.

 

Daarom is het zo belangrijk dat we ons los maken met alles wat van ons van God afhoudt.

 

Wat mij opviel toen wij de sabbat gingen vieren en in aanraking kwamen met de Messiaanse beweging, was de interesse voor allerlei Joodse gewoonten: Hoe leggen zij de Thora uit en hoe leven zij die na. Maar als we niet uit kijken, gaat de aandacht vooral naar het uiterlijke. Eet je geen varkensvlees? Draag je tzitzit? Draag je een kipa en een talliet?

 

Let wel: Het is niet fout om daarmee bezig te zijn. Het mag en kan ook goed zijn, maar laten we ons vooral bezighouden met de zaken van ons hart: Op wie is mijn hart gericht. Waarom doe ik de dingen die ik doe? Volg ik mijn eigen begeerten, wil ik er zelf beter van worden, of zoek ik de eer van God en het goede voor mijn naaste?

 

Tenslotte: We hebben wel onze eigen verantwoordelijkheid, maar hoeven dit niet te doen in eigen kracht.

 

God heeft ons Zijn Heilige Geest gegeven die in ons woont. Hij is het die ons innerlijk vernieuwd en ons de kracht geeft om te heersen over het kwaad.